MAK

Volltext: Verslag aan zijne Excellentie den Minister van Binnenlandsche Zaken, omtrent de Wereld-Tentoonstelling: gehouden te Weenen, van 1 Mei tot 2 November 1873, en meer bepaaldelijk omtrent de Nederlandsche Afdeeling

6 
daan. Een schaker, die achter een ander speler Staat, oefent 
zieh, door ’t opmerken van diens fouten, veel meer dan hij 
die zelf aan het spei deelneemt; hij merkt meer op, omdat hij 
met een onbevangener blik het geheel overziet, en weet, als 
hij zelf goed speler is, zijn opmerkingen later, als de beurt 
aan hem komt, zieh ten nutte te maken. Had Frankrijk met 
de expositie van 1867 zijn hoogste kaart uitgespeeld, trad 
Engeland op niet onbedekte wijze terug, hadden alzoo de beide 
groote Westelijke Rijken van Europa hun taak in dit opzicht, 
hetzelfde hoe, vervuld, de taak door hen begonnen, en waar- 
aan zij medearbeiders waren, was daarmede in haar geheel 
nog niet afgedaan, al had het daarvan eenigermate den schijn, 
omdat ze elk en telkenmale (Engeland met zijn jongste serie 
uitgezonderd) een afgerond geheel leverden. Er bleven nog 
anderen aan de beurt; volken van een geheel ander karakter 
en een zeer verschillende nationaliteit; die bovendien, door de 
ondervinding elders opgedaan geleerd, aan die tentoonstellingen 
een richting konden geven, in welke deze alleen nog konden 
voortgezet worden, wilde men haar de belangstelling der ver 
schillende natien verzekeren. Nu men zieh in het Westelijk 
gedeelte van Europa scheen te rüsten te willen leggen, waakte 
men in het Oostelijker gedeelte op, om daar verder op te 
bouwen, wat elders begonnen, maar op verre na, naar het plan 
des’ ontwerpers, niet voltooid was. 
Het denkbeeid om te Weenen een Wereld-tentoonstelling in
	            		
7 ’t leven te roepen, was verre van nieuw, en dagteekent reeds van den tijd, onmiddellijk volgende op de Londensche expo- sitie van 1851. Bovendien kan het reeds vroeger gedeeltelijk zijn voortgesproten uit den goeden uitslag der laatste, in 1845 gehouden, meer bepaald Oostenrijksche tentoonstelling, waartoe het plan bij Keizerlijk Besluit van 8 Juni 1844 was vastge- steld, en die van 15 Mei tot 15 Juli, in het Polytechnisch Instituut, met aanzienhjken tijdelijken nevenbouw, gehouden werd. Op die tentoonstelling toch waren niet minder dan 1.868 inzenders. Yoorwaar een aanmoedigend getal. Maar, is ook het denkheeld te Weenen reeds vodr ruim twintig jaren geopperd, ’t was toen en later om staatkundige of maat- schappelijke reden onmogelijk er gevolg aan te geven. Wan neer men in Oostenrijks Metropolis iets dergelijks onderneemt, moet het ook grootsch wezen, en men mocht zieh derhalve daar niet aan wagen, met wisselvallige kans van goeden uitslag. Als echter de Duitsch-Pransche oorlog zou geeindigd zijn — waarvan niet te denken was dat hij lang zou duren, maar waarvan het tragisch einde toch veel langer uitbleef dan men had gedacht — terwijl Oostennjk met de andere mogend- heden op een goeden voet stond, en men, al durfden ook zelfs de Optimisten zieh in de toekomst niet met het vooruitzicht op een „eeuwigen vrede” vleien, toch zoo goed als voldoende zekerheid meende te hebben dat voorloopig althans de rust in Europa niet weer zou verstoord worden, achtte men de tijd daar om ook Weenen in dit opzicht haar recht als wereld-
Waiting...

Nutzerhinweis

Sehr geehrte Benutzerin, sehr geehrter Benutzer,

aufgrund der aktuellen Entwicklungen in der Webtechnologie, die im Goobi viewer verwendet wird, unterstützt die Software den von Ihnen verwendeten Browser nicht mehr.

Bitte benutzen Sie einen der folgenden Browser, um diese Seite korrekt darstellen zu können.

Vielen Dank für Ihr Verständnis.