84
Deze beide Agriculturhallen, bestemd de eene voor de inzendin
gen der Westelijke, de andere voor die der Oostelijke Europeescbe
landen, waren op vrij aanzienlijken afstand van elkander verwij-
derd. De eerste bevond zieh nabij het Westelijke uiteinde
van het tentoonstellingsterrein, tusschen het hoofdgebouw en
de Machinenhalle, de andere nabij het tegenovergestelde uit
einde, achter de Kunsthalle. Zij hadden een lengte van 220
en 150, bij een breedte van 70 en 75 Meter; met inbegrip
der Zijgalerijen.
Mettegenstaande die aanzienlijke uitgestrektheden bleken ook
deze gebouwen nog te klein te zijn, en moest aan het Wes-
telijke gebouw nog een Zijgalerij worden toegevoegd. Deze
was bestemd voor Belgie en Nederland. Die Zijgalerijen had
den elk een hoofdingang, boven welke de naam der lan
den leesbaar was, en zieh tevens een geschilderd wapen be
vond. Aanvankelijk had men boven den ingang van het ge-
deeltehjk voor Nederland bestemde gebouw het Belgische wapen
geplaatst en er boven geschilderd: „Agriculturhalle Belgien”, en
’t was niet dan op aanhoudend aandringen der Nederlandsche
Hoofdcommissie dat men er ons wapen nevens plaatste en het
woord „Niederlanden” erbij voegde. Men beriep zieh namelijk
hierop, dat Belgie de eerste en Nederland de tweede helft in-
nam, en derhalve aan de andere zijde moest aangeduid worden
dat men daar de Nederlandsche afdeeling kon vinden. Daar
echter aan de achter zijde zieh geen hoofdingang, maar slechts
een doorgang naar het andere gedeelte van het gebouw bevond,
begreep men toch ten laatste dat zoodanige aanduiding daar