117
maar waar hoogstwaarschijnlijk aan ooftkultuur niet meer ge-
daan wordt dan bij ons, letterlijk alle anderen yersloeg, had
men Nederland gewis nevens Bolgie mögen verwachten.
En wat waa er uit Nederland?
Niets, hoegenaamd niets.
Toch had de Nederlandsche Hoofdcommissie, mede van ’t
belang dezer tentoonstelling overtuigd, nog meer dan gewone
pogingen aangewend om tot inzending aan te sporen. In
’tmidden van den zomer werd een circulaire daartoe gedrukt
en ruim verzonden en van de periodieke tuinbouw-pers werd
druk gebruik gemaakt.
Yooral werd gewezen op wat men in Belgie voorbereiddo
en eraan herinnerd dat men hier — onze najaarstentoonstellin-
gen leverden jaarlijks de bewijzen hiervoor — hetzelfde, zoo
niet nog meer kon te voorschijn brengen, zelfs ondanks den
siechten oogst.
Aan de Boskoopsche Pomologische Yereeniging komt althans
de eer toe nog pogingen in het werk gesteld te hebben, om
een collectieve inzending bijeen te brengen. Die pogingen
stuitten echter af op den blijkbaren onwil onzer kweekers en
liefhebbers. Slechts een klein getal toonde zieh tot het af-
staan van eenige vruchten voor dit doel genegen. Men liet
het plan toen wijselijk varen, begrijpende dat het nog beter
■was geheel weg te blijven, dan, nevens onze naburen, siecht
toegerust te verschonen.
Waren er dan werkelijk geen vruchten in ons land?
De spoedig daarop volgende landbouw-tentoonstellingen hier