ben en yan vroegere tentoonstellingen weten, dat de schuld
van het niet vertegenwoordigd zijn van hoofdindustrieen en
dus van het minder gelukkige figuur hetwelk het Yaderland
op een Wereld-tentoonstelling maakt, door de leeken veelal
aan gebrek aan werkzaamheid of aan een minder gelukkige
keuze van de leden der Hoofdcommissie wordt geweten.
De Hoofdcommissie mag het, zonder vrees voor eenige te-
genspraak, openlijk verklären, dat door haar niets onbeproefd
is gelaten om onze textiel-industrieelen tot inzending aan te
sporen en hun de zaak zoo gemakkelijk en aanlokkehjk mo-
gelijk te malten; doch: „wat geeft ons zoo’n tentoonstelling?
wij kunnen toch niet met de vreemde natien, die al hunne
producten vrij in ons land kunnen invoeren, concurreeren, terwijl
onze produkten door de hooge rechten, welke zij bij den in-
voer vorderen, daar zoo goed als geprohibeerd zijn,” is het
meest gewone antwoord hetgeen men ontvangt; wij st men den
industrieel op zijn plicht om ook het zijne bij te dragen tot
handhaving van de eer van het Yaderland, dan hoort men
vaak bittere verwijten over de wijze waarop het Vaderland (de
Landsregeering) de belangen der industrieelen behartigt. Uit
beleefdheid, of om van het herhaald aandringen verder ver-
schoond te zijn, wordt eindelijk eene inzending beloofd of het
gesprek met een „wij zullen nog eens zien,” geeindigd. Een
nieuw lid eener Hoofdcommissie teekent dien industrieel op
zijne lijst der inzenders, een oud lid weet wel beter, en trekt
daarenboven van de industrieelen, die stellig een inzending
beloofd hebben, nog een ruim aantal percenten af, om tot het