I.
DE WERELD-TENTOONSTELLING TE WEENEN
EN WAT DAARMEDE IN VERBAND STAAT.
Men kan zieh onmogelijk omtrent het doel van een Wereld-
tentoonstelling, en derhalve omtrent de hoofdzaken die daarmede
in verband staan, een goed begrip vormen, zonder haar te
beschouwen in verband met dat gedeelte der wereldgeschiede-
nis, waarvan zij eigenlijk het uitvloeisel is, zonder rekening
te houden met wat haar is voorafgegaan en wat dus beschouwd
moet worden als direct of indirect met haar in verband te staan.
’t Is om die reden dat wij meenen, alvorens over te gaan tot
ons Verslag omtrent de voornaamste handelingen der Neder-
landsche Hoofdcommissie en hetgene door Nederland op die
tentoonstelling ingezonden was, het een en ander, op de ge-
schiedenis der algemeene of Wereld-tentoonstellingen, en meer
bijzonder op de in 1873 te Weenen gehoudene betrekking
hebbende, kortelijk in herinnering te moeten brengen.
Het eerste denkbeeid omtrent het houden eener algemeene
nijverheids-tentoonstelling, waarop alle landen der aarde konden
vertegenwoordigd worden, ten einde te toonen welk standpunt
de versohillende takken van industrie daar hadden bereikt, ging
uit van Prins Albert van Coburg , gemaal van H. M. Koningin
1