235
toonstelling, en van dit bezoek mocht men verwachten dat
door een gemeenschappelijk samenwerken van het onderwijzers-
genootschap met de Regeering iets degelijks zou worden tot
stand gebracht. De onderhandelingen, die toen tusschen het
onderwijzers-genootschap en de Regeering zijn gevoerd gewor
den, zijn echter afgestuit op finantieele bezwaren; de door het
onderwijzers-genootschap aan den Minister ingezonden begroo-
ting voor de kosten van inrichting dezer tentoonstelling, zoo
mede voor de reis- en verblijfkosten zijner met de opstelling
te "VYeenen te belasten afgevaardigden, bedroeg de som van t i e n-
duizend gülden, terwijl de Minister eene som van vijfdui-
zend gülden daarvoor voldoende rekende, en, met het oog
daarop, de door de Hoofdcommissie ingezonden voorloopige ra-
ming der kosten van f 86,000 tot 90,000 opvoerde, welke
som door ’s Lands Yertegenwoordiging werd toegestaan.
Het Onderwijzers-Grenootschap bleef echter aan zijn vroege-
ren eisch van f 10,000 vasthouden, en onttrok zieh, toen deze
werd afgeslagen, van alle verdere medewerking.
Door al die onderhandelingen, die tot niets hadden geleid,
was intusschen veel kostbare tijd verloren gegaan, en het jaar
1873 reeds ingetreden.
De Hoofdcommissie liet zieh echter door den treurigen af-
loop dezer zaak niet ontmoedigen, en, ofschoon slechts weinige
weiten voor de opening der tentoonstelling meer overschoten,
wendde zij zieh tot den Minister van Binnenlandsche Zaken
met het verzoek, dat van Regeeringswege een kort doch za-
kelijk Yerslag over den toestand van het Onderwijs in Meder-