237
tigen, wäre Nederland, bij de beoordeeling van de groep on
derwijs , waarschijnlijk geheel voorbijgezien, zoo niet de Amster-
damsche Maatschappij voor den werkenden stand, door bare
zeer nette tentoonstelling der teekeningen en modelten, ver-
vaardigd door de leerlingen harer industrieschool voor zoons
harer leden, en van hare handwerkschool voor de arbeidende
klasse, het bewijs had geleverd, dat in Nederland ten minste
aan bandwerkslieden onderwijs wordt gegeven.
Het daareven genoemde, door het Ministerie van Binnen-
landsche zaken uitgegeven werk heeft echter in hooge mate er-
toe bijgedragen dat de Internationale Jury de groote ontwik-
keling van ons lager onderwijs sedert de wet vah 13 Augustus
1857, en van ons middelbaar onderwijs sedert die van 2 Mei
1863, door de toekenning van de hoogste onderscheiding, na-
melijk van het groote Eere-Diploma aan het Ministerie van
Binnenlandsche Zaken, heeft erkend; waarbij de Jury tevens
begrepen heeft de door de Nederlandsche Begeering tentoon-
gestelde verzameling van schoolboeken en andere hulpmiddelen
voor het onderwijs van de inlanders op Java en onze andere
Oost-Indische bezittingen. De Jury betrcurde het echter dat
de Begeering niet, even als over het lager en middelbaar
onderwijs, een verslag over de Gymnasien en Hoogescholen
had doen bewerken. Do motieven waarmede de Jury van de
26ste groep zijn voorstel daartoe bij den Baad van Presidenten,
aan wien de beslissing over de toekenning der Eere-Diploma’s
was opgedragen, ondersteunde, meent de Hoofdcommissie hier
niet achterwege te mögen laten. Dit voorstel luidt als volgt: