251
mede werden wederom op 1 Augustus 1872 op ruime sehaal
invullings-biljetten verzonden, met de kennisgeving, dat, ten-
gevolge van den eisch der Generale-Directie te Weenen, om
voor 1 Januarij 1873 de noodige opgaven voor de redactie
van den Catalogus op te zenden, de termijn van inzending der
kunstwerken in de lokalen der Maatscliappjj „ Arti et Amicitiae”
(welke Maatschappij hare zalen voor dat doel wel had willen
afstaan), werd vastgesteld van 9 tot en met 14 December 1872.
Ook deze eisch der Generale-Directie bleek later in geheel
Europa onuitvoerbaar te zijn bevonden, zoodat men zieh ver-
genoegde met op dat tijdstip öf niets, öf een gefingeerden
Catalogus in te zenden.
De bewering dat de Sub-Commissie niet heeft stilgezeten
en al hare krachten heeft besteed tot het verkrijgen van kunst
werken onzer eerste meesters, zal men haar wel willen toe-
staan. Tot haar leedwezen slaagde zij daarin aanvankelijk
siecht, en werd zij hier en daar met meer of minder goede
beloften afgescheept, terwijl slechts enkelen volkomen adhsesie
aan de zaak schonken.
Persoonlijke bezoeken en herhaalde briefwisselingen konden
daarin geen genoegzame verandering brengen; vroegere onder-
vonden teleurstellingen van verschillenden aard op dergelijke
tentoonstellingen, enz. waren oorzaak dat de kunstenaars onge-
negen waren datgene te doen, wat voor een waardige verte-
genwoordiging onzer schilderschool onmisbaar was, en onze
Sub-Commissie was niet in staat dien niet geheel en al onge-
motiveerden tegenzin te doen ophouden.