265
moesten zijn ran onze verdienstelijkste meesters, en dat onze
zaal, die dan toch in haar geheel de uitdrukking moest zijn
van onze Nederlandsche Schilderschool, daardoor niet werd be-
nadeeld. Er moesten daarvoor dus werken worden uitgezocht
van die bedoelde meesters, die meerdere kunststukken hadden
ingezonden, zoodat niettegenstaande het gemis van een uit-
muntende schilderij, die kunstenaars tevens waardig in onze
hoofdzaal vertegenwoordigd werden, en onze tentoonstelling
derhalve door dat gemis in haar nationaal karakter niet kon
worden henadeeld.
Toen, verder tot de plaatsing der sehilderijen overgaande,
werd op den voorgrond gesteld, dat er geen individueele voor-
rang mocht verleend worden, maar de zaal in haar geheel een
harmonische eenheid moest vormen, en dat tevens ieder van
onze beste kunstenaars een zoo mogelijk gelijk aandeel moest
gegeven worden in de verschillende plaatswaarde, in verhou-
ding van het aantal der door hen ingezonden werken; natuur-
lijk voor zoo verre dit mogelijk was met het oog op
den omvang der sehilderijen, en in verband met de telkens
door deuren gebroken lengtemaat der wanden; terwijl voor
onze teekeningen en gravuren in het midden der zaal een met
bruine stof overtrokken ezel werd opgesteld, hetgeen bij de
later daarin gebrachte twee rustbanken het geheel in een salon
herschiep.
Nadat onze sehilderijen in die zaal bijna alle waren geplaatst,
was in dien tusschentijd de eerezaal afgewerkt, en kon ook
daar met de plaatsing een aanvang worden gemaakt, doch tot