276
ste, en werd nog in hot oogvallender door de plaatsing der
schilderten, met betrekking tot het ylak naast elkander han
gen van al de ingezonden stukken van een en denzelfden
meester, waardoor men, bij elke vier of vijf schreden, voor
een geheol vreemde en met de overige niet harmonieerende
kunstuiting stond, hetgeen zeer ten nadeele dier expositie kan
worden beschouwd, zoowel individueel als in ’t algemeen.
Uitgenomen dit laatste gedeelte, geldt het overig vermelde
ook in meerdere of mindere mate voor de Oostennjk-Hongaar-
sche kunst en voor die van het Duitsche Rijk, met het eenige
verschil dat de laatste meer op zichzelf Staat, daar het fresco
met zijn wetenschappelijke lijnen zeer sterk op den voorgrond
treedt, en de strijd tusschen wetenschap en kleurgevoel, wel
eens ten voordeele van de eerste beslist wordt.
Of dit gemengde of niet gemengde nu een deugd of ondeugd
is, deze vraag zullen wij in het midden laten, daar de beant-
woording geheel en al afhankelijk is van het standpunt waar-
op men zieh stelt. Eischt men in de allereerste plaats, „kunst
in abstracto” dan kan zoodanige gemengde school daaraan
geheel beantwoorden, ook zonder nationaliteit. Doch eischt
men van haar de uitdrukking van een zelfstandig volk in al
zijn daden, in zijn leven en werken, dan is zij onvoldoende.
De onvermengde schilderschool alleen is in Staat aan beide
voorwaarden te gelijk te beantwoorden. Zij geeft kunst in
abstracto, en tevens geschiedenis, en is eervol voor het land
dat zulk een schilderschool bezit, waarop het trotsch moet zijn.
Yolleerd is onze Nederlandsche schilderschool nog niet, dit