280
overeenkomst moet ontstaan, zelfs dan nog, al had de tegen-
woordige school liunne werken nooit gezien. Aan de Neder-
landsche kunstenaars yerwijt men dus het „force majeure”,
terwijl men het in het buitenland vrij natuurlijk vindt, dat
men daar museen doet verrijzen, waar onze oude kunst een
der grootste rollen speelt en de vreemde kunstenaars daarmede,
zooals duidelijk blijkt, hun voordeel doen en recht hebben dit
te doen.
Wij zullen niet beweren dat onze moderne school gelijk
Staat met onze oude; doch in welke school vindt men onzen
Rembrandt en waar ook Raphael, Titian, Paul Veronese,
Rubens; waar Michel Angelo; waar den Schepper eener
Venus de Milos? doch waar ook Vondel’s, Dante’s, Shakes-
peare’s , enz. enz. ? Greene eischen derhalve van iets waaraan
de geheele wereld mank gaat.
De Nederlandsche schilderschool heeft zieh te Vf eenen naar
een ieders oordeel uitstekend gehouden, en was hoegenaamd
niet onthutst zieh geplaatst te zien tusschen de Fransche en
Belgische kunstzalen, beide zware concurrenten. Evenmin be-
hoefde zij dit te zijn ten opzichte der medailles, van welke er
aan onze school aanvankelijk 31 waren toegewezen, doch welk
getal, toen men bemerkte dat zieh de zes volgende Heeren:
D. Bles, L. Lingeman, Ch. Rochussen, S. L. Veryeer,
J. Gr. Vogel en H. F. C. ten Kate (als Jurylid) buiten con-
cours gehouden hadden, teruggebracht werd op 25. Deze werden
toegewezen aan de Heeren: A. Artz , J. J. yan de Sande Bak-
huyzen, J. W. Bilders, C. Bisschop , Mevr. K. Bisschop,