19
nadat die, wat niet vergeten mag worden, voor de uitvoering
op een zoo grootsche scliaal, bij de Engelschen en de Franschen
ter sehool waren geweest; immers Oostenrijk möge in staat
kundig opzicht niet tot het Duitsche Rijk behooren, de Oos-
tenrijkers zijn toeh Duitschers in ruimen zin, en hebben, be-
halve de taal, met hun Noordelijker naburen veel karakter-
trekken gemeen.
Dat men te Weenen van dit oorspronkelijk beginsel uit-
ging, bleek uit verschillende omstandigheden. Niet uitsluitend
een Wereld-nijverheids-, maar een Wereld-tentoonstelling
moest ze wezen, waar aan de intellectueele ontwikkeling der
volken even ruim plaats zou worden verleend, als aan die der
industrie. Wie hieraan mocht twijfelen, leze slechts de ver-
deeling der groepen 16 tot 26, waarin wel is waar ook de
nijverheid sterk uitkomt, maar meer bepaald als uiting van
het verstand of, beter gezegd, der beschaving; terwijl tevens
aan opvoeding, onderwijs en kunst ruime gelegenheid gegeven
werd om zieh te doen gelden. Dat ook het krijgswezen (16 e
groep) hierin is opgenomen, was menigeen een doren in ’t
oog, en meer nog waren het die kanonnen en andere werk-
tuigen, die aan dood en vei nieling deden denken, welke op
de tentoonstelling zelf een schreeuwend eontrast vormden met
die voortbrengselen van nijverheid en kunst, wier uitvinding
en verbetering met rust. en vrede ten nauwste samenhangt.
De oorlog heeft echter, vooral in den laatsten tijd, onderschei-
dene belangrijke takken van nijverheid in ’t leven geroepen of
zieh sterk doen ontwikkelen, die hier niet mochten voorbijge-