21
wat eigenlijk yoor deeling noch splitsing vatbaar was, zou
’t niet veel van zijne beteekenis en genoegzaam al zijne in-
structieve waarde verliezen.
Wij komen echter zoo aanstonds vanzelf weder hierop te-
rug, wanneer wij eerst even een blik hebben geworpen op
het tentoonstellingsterrein en de inrichting daarvan.
Toen, na het Keizerlijk Besluit dat de tentoonsteling in
1873 te Weenen zou gehouden worden, de vraag zieh opdeed,
waar men daartoe de meest geschikte plaats zou vinden, wa
ren de meeningen dienaangaande aanvankelijk wel wat ver-
deeld, daar sommigen er het exercitie-terrein bij het Station
van den West- of Kaiserin Elizabethbaan, anderen het juist
aan bet tegenovergestelde uiteinde der stad gelegene Prater
voor wilden bezigen; tot weldra de Keizer zelf aan dien twijfel
een einde maakte, door een gedeelte en wel bet middenge-
deelte van bet Keizerlijke Prater, een groote, ongelijkzijdige
driehoek, tusschen de Haupt-Allee en de Feuerwerks-Allee (la
ter Ausstellungs-Strasse) hiertoe aan te wijzen; een oppervlakte
ter groote van 2.330.631 vierk. Meter.
Om zieh van de uitgestrektheid van dit terrein een dragelijk
begrip te vormen, heeft men slecbts de oppervlakten, waarover
men voor de tot dusverre gehouden Wereld-tentoonstellingen te
besebikken bad, met elkaar en met deze te vergelijken. Die
oppervlakten bedroegen namelijk:
Voor de Londensche tentoonst. in 1851 80.000 vierk. Meter.
» „ Parijsche „ „ 1855 103.000 „ „