25
en ’t hoofdgebouw, het niet minder fraaie Kaiser-Pavillon.
Vöör het hoofdgebouw bevonden zieh een aantal kleinere
en grootere, meest houten gebouwen of Pavillons, welker op-
somming ons hier tever zou leiden; hetzelfde was trouwens op
alle andere open gebleven plaatsen het geval; men zag ze,
zelfs nog na de officieele opening, hier en daar als uit den
grond oprijzen.
Achter het hoofdgebouw strekte zieh de Machinenhalle uit,
met een oppervlakte van 41.140 vierk. Meter, terwijl daar-
achter zieh de ketelhuizen met de stoomketels, ter drijving der
geexposeerde machinerien, benevens verscheidene kleinere ge-
bouwtjes bevonden.
Tusschen de Machinenhalle en het hoofdgebouw bevonden
zieh de Oostelijke en Westelijke Agriculturhallen, waarop wij
later, bij de bespreking van de voor de 2 e en 4« groep door Keder-
land ingezonden voorwerpen, zullen terugkomen. Daar ook
vond men een aantal grootere en kleinere gebouwen, deels tot
de Oostenrijksche expositie, gedeeltelijk ook tot die van het
Duitsche Rijk behoorende, meerendeeis met collectieve inzen
dingen, op de drie eerste groepen van het programma betrek-
king hebbende. Yooral op het gebied van geologie was daar
veel belangrijks bijeengebracht; zoo ook van zaken op het
boschwezen en den landbouw betrekking hebbende.
Aan het einde van de Oostelijke Hoofdgalerij vond men, op
eenigen afstand daarvan verwijderd en door een fraai terras,
in ’t midden waarvan zieh de prächtige Turksche bron ver-
hief, daarvan gescheiden, de Kunsthalle, welks uiterlijk met