44
den Minister van Binn. Zaken bij missive in dato 28 November
1871 medegedeeld, was dat men de benoeming eener tentoon-
stellings-Commissie door den Koning voor noodzakelijk hield,
wilde die Commissie, tegenover de Keizerlijke en nevens de
andere Regeerings-Commissien, geen exceptioneele positie inne
men, die natuurlijk tot velerlei moeilijkheden aanleiding moest
geven. Zoodra de Yereenigingen dienaangaande een geruststel-
lende verzekering badden verkregen, zouden zij zieh beijveren
om aan den Minister een voordracht te doen van zoodanige
personen, als door haar het meest geschikt werden geacht om
daartoe aan den Koning te worden voorgedragen; zonder die
verzekering echter meenden zij die eervolle taak niet te kunnen
vervullen. Tevens werd aan den Minister medegedeeld dat
hiertoe geen andere geldmiddelen beschikbaar waren, dan die
welke van Staatswege tot dit doel zouden worden verstrekt.
Toen echter dit schrijven onbeantwoord bleef, en men in-
middels elders pogingen scheen aan te wenden om een zelf-
standige Commissie te organiseeren, achtten de drie Yereeni
gingen het noodzakelijk om de opmerkzaamheid der ßegeering
hierop te vestigen, ’t welk dan ook, bij missive van 15 Januari
1872 plaats had.
Het antwoord des Ministers, ’t welk door den Heer Dr.
A. Yrolik, in een op 15 Februari daaraanvolgende gehouden
vergadering der bovengenoemde gecommitteerden werd mede
gedeeld, bevatte een kennisgeving dat de Heeren A. Holz-
man, A. C. Joosten en K. C. Tobias, te Amsterdam, voor-
nemens waren zicb tot een Nederlandsch Centraal-Comite te