49
gelden voor dit doel op de aanstaande Staatsbegrooting zou uit-
trekken, daar het in ’s Ministers bedoeling lag dat de huur
voor plaatsruimte, de kosten der Commissie, benevens die voor
toezicht als anderszins te Weenen, door de Regeering zouden
gedragen, en die van vervoer en assurantie door de inzenders
zouden moeten betaald worden.
Van verschillende zijden werd nu weldra in dagbladen aan-
gedrongen op het benoemen van een Sub-Commissie, of minstens
van een algemeen bekende specialiteit, voor de zaken van den
landbouw. Daar echter de landbouw, naar de meening van den
Minister Thorbecke , wel degelijk en voldoende in de benoemde
Hoofdcommissie vertegenwoordigd was, meende de Regeering
hieraan gcen verder gevolg te moeten geven.
Aangezien echter de tuinbouw in die Commissie volstrekt
geen vertegenwoordiger had, en ook van die zijde bij herhaling
den wensch werd geuit, dat hierbij ook deze tak van industi’ie
niet mocht worden over ’t hoofd gezien, werd door Z. E. den,
sedert het overhjden van den Minister Thorbecke , nieuw op-
getreden Minister van Binnenlandsche Zaken , den Heer Geert-
sema , nog de Heer H. Witte, Hortulanus aan ’s Rijks Aka-
demietuin te Leiden, aan Z. M. den Koning als lid der Neder-
landsche Hoofdcommissie voorgedragen, en deze dan ook, bij
Koninklijk Besluit van 30 Augustus 1872, n°. 31, als zoodanig
benoemd.
Wel is waar was te voorzien dat er niet veel tuinbouw-
inzendingen uit ons land zouden plaats hebben, maar ’t gold
hier voornamelijk de erkenning in den vrecmde van een zeor
4