273
zoekt, en waardoor onze zaal door zeer velen als een aange-
naam rustoord werd besehouwd, waar men gaarne genoot.
De Nederlandsche kunstzaal gaf den indruk yan een kunst-
kabinet, de overige van Museen; in bijna alle zalen vond men
kunstprodueten, die meer of minder schoons, grootscb of idyllisch
bevatt’en; men genoot in schier alle zalen in meerdere of min
dere mate, doch, behalve dit alles, rustte men in de onze, en
werd men vermoeid in de andere.
Verschillende oorzaken werkten daartoe mede; vooreerstwat
onze zaal betrof, de reeds genoemde; vervolgens die betrek-
kelijk kleine omvang onzer schilderijen in het algemeen; ten
derde de plaatsing der schilderijen in strenge onderling har-
monieerende lijnen. Er is weinig wat een tentoonstelling van
schilderijen onrustiger en daardoor vermoeiender maakt, dan
onregelmatigheid of onrustigheid in lijnen. Onwillekeurig moet
de bezoeker genoodzaakt worden stelselmatig te werk te gaan,
waardoor hij ontheven wordt van de moeite om voor zieh zelven
een stelsel van bezichtiging te maken, zonder dat hij genood
zaakt is even zoovele malen te veränderen als stelsellooze
lijnen hiertoe verplichten, hetgeen bijzonder nadeelig werkt op
den algemeenen indruk; terwijl eindelijk wellicht de grootste
oorzaak gelegen is in de reeds genoemde onderlinge harmonie
der kunstwerken. Er was namelijk, in onze te Weenen verte-
genwoordigde Noderlandsche kunst, schier geen enkel vreemd
element aanwezig; onze kunst is bijna geheel uit ons eigen
volksleven, uit onze eigen natuur geput, met de ons eigen
eenvoudige opvatting.
18